olandese » tedesco

vis·sen1 <viste, h. gevist> [vɪsə(n)] VB vb intr

1. vissen:

vissen (vis vangen)
vissen (met een hengel)
op haring vissen

2. vissen (trachten te weten te komen):

vissen
vissen
bij iem naar iets vissen

vis·sen2 <viste, h. gevist> [vɪsə(n)] VB vb trans

1. vissen (uit het water ophalen):

vissen
parels vissen

2. vissen (uit een vloeistof halen):

vissen

Vis·sen [vɪsə(n)] SOST f geen pl astron.

Vissen
Fische pl

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski