olandese » tedesco

af·rij·den1 <reed af, h. afgereden> [ɑfrɛidə(n)] VB vb trans

2. afrijden (dresseren):

afrijden

3. afrijden (afmatten):

afrijden

af·rij·den2 <reed af, h. afgereden> [ɑfrɛidə(n)] VB vb intr

3. afrijden (rijexamen afleggen):

afrijden

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski